In zijn toneeltekst āTussen Nu en nergensā laat Willy Bastiaensen een personage zeggen: āDie reiziger, die passant, die zwerver, die nomade, die wij zijn, wie is dat in wezen? Of preciezer gezegd: wĆ t zijn wij? Eeuwige wezens, verbannen of weggestuurd naar een fysiek bestaan? Of er zelf in afgedaald vanuit een soort kosmische leergierigheid? GeĆ«volueerde apensoort? Weeskindjes van buitenaardse wezens?ā
De reis⦠het is een metafoor die de auteur graag gebruikt voor het leven, voor die raadselachtige tocht tussen wieg en graf. Soms zijn we āzwerversā, dan weer āreizigersā en er zijn ook de momenten dat we op weg zijn naar een sacrale plek, dat we āpelgrimsā zijn. Voor de auteur is die sacrale plek geen kerk of heiligdom of bedevaartsoord maar het Hart zelf. Zijn pelgrimage is een reis naar binnen, een reis door en in de ziel, elk moment weer. āPelgrimā bevat al de gedichten die de auteur schreef tussen zijn zeventiende en nu.
Elke bundel omvat een bepaalde (niet per se scherp omlijnde) periode uit zijn leven. Een kleine oogst, maar poƫzie is voor hem geen intellectueel spel met woorden, wel een manier om met vragen, raadsels en gevoelens om te gaan.
Hij zou zijn gedichten ook wel āoefeningen in stil wordenā willen noemen. PoĆ«zie als een manier van bespiegelen en mediteren.
There are no reviews yet.